Raseigenschappen

De zogenaamde constitutieve of basis afweer is altijd aanwezig in een plant, ongeacht de factoren waar een plant aan wordt blootgesteld. Constitutieve afweer fungeert als eerste verdedigingslinie waarmee een belager direct bij aankomst wordt geconfronteerd. Dit kunnen structurele, fysieke barrières zijn. Bladdikte en bladstevigheid zoals lignine afzettingen in de celwanden, maar ook klierharen of een waslaag kunnen een effect hebben op het infectieproces door pathogenen, maar kan ook vraat, mobiliteit en ei-leg door belagers sterk beïnvloeden.

Planten hebben ook een arsenaal chemische componenten tot hun beschikking voor de afweer. Hierbij maakt de plant gebruik van specifieke planteigen stoffen, de secundaire plantmetabolieten, die vaak toxisch of afstotend zijn. Secundaire plantmetabolieten zijn stoffen die niet direct betrokken zijn bij de groei van cellen of bij de ontwikkeling of reproductie van de plant. Voorbeelden zijn glucosinolaten, de stoffen die spruitjes hun typische smaak geven, of de bitter smakende alkaloïden zoals nicotine in tabaksplanten en cafeïne in de koffieplant.

Veredeling
Rassen kunnen van nature in hun weerbaarheid verschillen. Vooral wilde rassen zijn rijk zijn aan morfologische kenmerken en secundaire plantenstoffen die aan de weerbaarheid bijdragen. Door jarenlange selectie in veredelingsprogramma’s, gefocust op maximale productie en consumentenwensen, zijn deze weerbaarheidskenmerken in veel van de huidige gecultiveerde rassen verloren gegaan. Door vatbare en minder vatbare rassen binnen een gewas met elkaar te vergelijken, kunnen morfologische en chemische kenmerken worden geïdentificeerd die bij de plantweerbaarheid tegen ziekten en plagen betrokken zijn. Daarnaast kan worden vastgesteld welke genen daarbij betrokken zijn. Deze kunnen dan als genetische merker in huidige veredelingsprogramma’s op weerbaarheid worden gebruikt.